Zesluik: 'leven met losse handen in tijden van opdrogende bestaansgronden'
DEEL 1: Rouw
Klimaat veranderingen. Weinig geruststellende berichten en onwerkelijke weers-ervaringen buitelen over elkaar heen. Machteloos lijken we te staan. Dat vind ik eng en heel moeilijk.
Er is een collectief van psychologen opgericht dat mensen, die zich angstig, somber en hopeloos voelen over hun misschien door het klimaat getorpedeerde toekomst, wil ondersteunen. In een podcast hoorde ik een van de klimaat-therapeuten zeggen, dat de processen die hij mensen ziet doormaken, lijken op rouwprocessen.
Dat herken ik. Ik voel me vaak in de rouw. Rouw gaat over onomkeerbaar verlies.
We verliezen veel door de klimaatverschuivingen: Vitale voedende natuur, vele soorten planten en dieren, schoonheid.
Maar we verliezen meer: de biologische basis voor ons eigen voortbestaan.
Dat levert een ander soort rouw op dan die van afscheid moeten nemen van bv. een dierbare of van een droom. Dat kost tijd en doet pijn, maar als het goed is, kan je daarna, misschien getekend en sowieso veranderd, je leven verder laten ontluiken
Klimaat-rouw lijkt in mijn ogen meer op de rouw die intreedt op het moment dat je te horen hebt gekregen dat je een potentieel dodelijke ziekte onder de leden hebt.
Met alle schrik, angst, ontkenning, woede, verzet, strijd, gemarchandeer, machteloosheid en verdriet van dien.
Maar al die gevoelens dan uitgesmeerd over nog heus wel een paar decennia te gaan. En verdund door het leven van alle dag dat gewoon door gaat en moet gaan, en waar we de handen al meer dan vol aan hebben.
Toch: De biotoop van onze aarde is bezig in onbevattelijk tempo dusdanig te veranderen, dat hij niet meer geschikt is voor een heleboel vormen van leven, waaronder misschien ook dat van de menselijke soort. De veiligheid van ons eigen lichaam en leven staat op de tocht, van onze kinderen, van de mensheid.
Ons organisme weet dat. Hoezeer het dagelijks leven ons onvermijdelijk ook afleidt.
En hoezeer we ons ook expres afleiden met ons groeperen in soms vrij radicale, zichzelf bevestigende digitale bubbels,
hoeveel maatschappelijke muren van polariserende waarheden we ook opwerpen, om ons te verliezen in het absolute gelijk van de illusoire redding,
hoeveel demoniserende ideeën over slechteriken, waar we ons van moeten ontdoen,
hoeveel ophemelende ideeën over redders, waar we radicaal in moeten geloven, we ook verzinnen…
Ons fysiek-energetische systeem is op de hoogte van de werkelijke bedreiging, ‘the inconvenient truth’. Die geen ‘mening' is, maar een feit. Dat onmiskenbaar oprukt.
Het is knap moeilijk om die waarheid aan te kijken, zonder vervolgens in een continue staat van diepe verontrusting te verkeren. Die verontrusting sluipt tenminste bijna altijd wel ergens in mij rond. En niet eens omdat ik nou zo bang ben voor de dood an sich.
Te jong
Wij hebben het parket waarin we momenteel verkeren over onszelf afgeroepen. Kennelijk konden we als collectief niet anders. Als mensheid zijn we jong. Ontzettend slim, maar niet rijp. We missen nog bedrading om wijs om te kunnen omgaan met de risico’s die al dat ijverige vernuft in combinatie met (ego)overlevingsdrift met zich meebrengen.
We kunnen eventuele wijsheid in ieder geval onvoldoende in de praktijk brengen als groep.
Kennelijk kunnen we niet anders dan per saldo zagen aan de poten onder ons eigen voortbestaan. Kennelijk kunnen we niet anders , anders zouden we het doen. ‘Ze weten niet wat ze doen’ zei Jezus al. Nee, we weten niet wat we doen. En dat is niet expres.
Deze gedachte stemt me mild, alhoewel ik tegelijkertijd bange, razende en bedroefde verbijstering kan voelen. Hij helpt me in verbinding met mijn al even onvolmaakte mensenhart te blijven en te buigen voor het kennelijke ontwikkelingsniveau van het mensdom. Onze soort niet aan de aan de schandpaal te nagelen om haar onvermogen.
Te jong, maar niet slecht
De gedachte helpt me ook om in vertrouwen te blijven. Niet zozeer in de ‘ goede afloop’ der dingen voor ons op aarde, maar wel in onze onschuld en goedheid, ook al miskleunen we er gecorrumpeerd en al op los. We zijn jong, te jong vrees ik, voor de uitdagingen waar we onszelf voor geplaatst hebben, maar niet slecht.
Evengoed is het voor mij steeds opnieuw hard werken om mijn innerlijke klimaat geworteld te houden in zachtkoel vertrouwen, dat diep in mijn binnenste huist. Want waar vertrouw ik precies op dan? En hoezo? En welke weg is er te gaan als het die van de absolute waarheden en illusoire reddingen niet is? Maar ook niet die van alvast bevend of cynisch plaats te nemen in de vestibule van een mogelijk zeer pittige toekomst? Is er een derde weg? Ja, denk ik, voel ik, maar die moet ontstaan. En daar gaan de volgende delen van dit vijfluikig artikel over.
Wondrous
O wondrous creatures
By what strange miracle do you
so often not
smile?
-Hafiz- 1320-1389